In haar speech – juni 2017 – bij de benoeming van een kamertje op het Binnenhof naar misschien wel de belangrijkste verzetsman van het land, Gerrit Kastein – met liquidaties op zijn naam – omschreef Tweede Kamer voorzitter Khadija Arib Piet Wapperom als zijn kameraad. Daar sprong Kastein, tijdens een verhoor, door het glas van het raam de dood tegemoet In 1943.
Aan de andere kant van de deur van die kamer zat, vastgebonden aan een stoel, de Dordtenaar Piet Wapperom te wachten op zijn verhoor.
Een kamer die nu – van een plaquette voorzien – de Kasteinkamer is geworden. Nadat er lange tijd daarvoor, ook in Den Haag, naar Gerrit Kastein een straat werd vernoemd.
Over de daaraan een maand eerder voorafgaand dodenherdenking schreef ik:
‘Verwekt werd ik nadat mijn pa met zijn medestrijders zat opgesloten in de dodencel.’
Mijn pa – ooit voetballer van Fluks – gaf leiding aan de Haagse sabotagegroep. In 1943 gaf hij als rechterhand van Gerben Wagenaar – na de oorlog samenwerkend met prins Bernhard en fractievoorzitter van de CPN – mede leiding aan het landelijk verzet.
Tijdens de oorlog namen de communisten meer dan vijftig procent van de verzetsdaden in dit land voor hun rekening.
In De spinvlieg staat over Gerrit Kastein en Piet Wapperom (Henk is de verzetsnaam van Piet Wapperom) ondermeer deze tekst: Op de polikliniek van de Volharding heeft deze psychiater zijn praktijk, flitst het door Henks hoofd.
‘Ik haalde in 1941 sabotagegeld bij je op’, zegt hij als ze elkaars hand stevig beetpakken. Ze lopen richting restauratie. Hij vocht in de Spaanse burgeroorlog, herinnert Henk zich, een echte idealist, een felle. Strijd om recht.
Gerrit, vierendertig jaar, bestelt vanuit zijn stoel twee koffie. De stilte nestelt zich tussen hen, het denken neemt zijn natuurlijke loop. Gerrits herinneringen verdiepen zich, met meer nadruk neemt hij Henk in zich op.
‘Ik wil dat op hetzelfde moment,’ zijn woorden klinken nadrukkelijk, ‘in één nacht, in de grote steden van het land de arbeidsbureaus in de fik gaan. De uitzending van arbeiders, van slaven naar Duitsland, georganiseerd door die NSB’ers, dat is niet te verdragen, we moeten dat saboteren. We laten de zon schijnen, ’s nachts, als we het écht willen, dan is het mogelijk om de hemel bloedrood te kleuren’, zegt hij, ter zake komend. ‘Het moet, het gaat ons lukken, Henk, denk je niet?
Het moet afgelopen zijn met de Arbeitseinsatz!’ Zonder op een reactie te wachten gaat Gerrit verder: ‘Nederlandse arbeiders in Duitse oorlogsfabrieken. Saboteren! Henk. Zeg eerlijk, wat moeten we anders?’
Henk reageert niet, schijnbaar gedachteloos roert hij in het donkerbruine vocht. Kort na elkaar neemt hij twee slokken van het lauwe goedje, kijkt Gerrit aan en zegt dan zonder hapering in zijn stem: ‘Ik neem Den Haag, Rotterdam en Delft voor mijn rekening. In enkele andere steden zal ik poolshoogte nemen.’
Ook dit maakt deel uit van De spinvlieg.
De geschiedkundige Frank Kortweg schreef aan mij als schrijver over de Dordtenaar Pieter Geyl, de belangrijkste geschiedkundige van die tijd, die na de oorlog nauw inhoudelijk contact onderhield met Piet Wapperom:
Beste Hugo,
Je vertelde dat mijn in 1966 overleden collega, de geschiedkundige professor Pieter Geyl, die zich na de oorlog aansloot bij de partij van de sociaaldemocraten, brieven schreef over de kwestie van jouwvader, ten gunste van hem. In die tijd werkte hij aan een van zijn belangrijkste wetenschappelijke stellingen: de geschiedopvatting stammende uit de romantische denkwereld bezit blijvende waarde. Wat hem niet aansprak is de opvatting dat wat zich afspeelt binnen het samenleven in één systeem gevangen kan worden. Het is, ik denk dat hij daarop doelt, de eenzijdige gedachte van bijvoorbeeld fascisten, moslims, communisten en christenen, waarvan de religieuzen hun systeem het meest vergaand omschreven. Ik bewonder het werk dat hij naliet, zijn wetenschappelijke werk maar ook zijn essayistisch proza. Het is mooi dat hij toch nog, in 1958, voor beide categorieën de P.C. Hooftprijs in ontvangst mocht nemen. Hij inspireert me om tijdens mijn geschrijf mijn prozaïsche invallen niet te onderdrukken. Mocht je meer bijzonderheden over Geyl in de jaren van de oorlog weten, dan verneem ik deze graag.
Ook dit maakt deel uit van De spinvlieg, het heeft betrekking op Hugo de jongere broer van Piet Wapperom.
In de eerste oorlogsjaren golven arrestaties door ons land: tot aan juni 1942 worden vijfhonderd communistische verzetsmensen en achthonderd tot duizend verspreiders van De Waarheid en De Vonk gearresteerd.
Over mijn pa die dieper het verzet in gaat schrijf ik:
“In gedachten trotseert hij het gevaar, de diep in hem liggende boosheid stuwt hem verder naar voren, maakt in hem de aanval los, de sabotage; het daarvoor uit de weg gaan, gaat hij uit de weg. ‘Gezag, welk gezag? Het gezag ben ik. Voor mijn eigen kring kom ik in beweging, dat is het, meer niet.’ Op die manier, denkend aan zijn kleine broer, neemt hij de volgende stap door te kiezen voor de bijna zwaarste vorm van verzet. Denkend aan zijn broer, die de maximale tijd in Groß-Rosen verbleef, daar, in en rond de steengroeve, waar de bewoner om zijn honger te stillen het beetje overgebleven vet van de dode sneed.”