Het begin van deze roman over de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog biedt de lezer ruimte. Ruimte voor overpeinzingen van de hoodpersonen van deze roman: Ebbe Schwarze, voorheen historicus, nu spion in dienst van SS Obergruppenführer Martin Bormann, bijgenaamd ‘De Nek’, en Hannah Berghmann, voorheen medewerkster aan het Instituut voor Nationale en Sociale Geschiedenis in Berlijn, inmiddels via Max Ilgner, mededirecteur van IG Farben, als spionne bij deze ‘chemiereus’ aangesteld, met als taakomschrijving ‘economische inlichtingen’. De twee kennen elkaar van de middelbare school in Berlijn, vormen een paar, twee geloven op een kussen met de duivel daartussen, en hopen dat de tijd zo’n gunstige wending zal nemen dat het verantwoord is een kind op de wereld te zetten.
Ebbe denkt na over Berlijn, de Russen in Berlijn en Hannah. Hannah denkt na over hun toekomst: zal een mogelijke vlucht of ontsnapping uit Duitsland, wanneer dat land verslagen is, en dat zal gebeuren, nodig zijn? Mogelijk zijn? Wat zal het gesprek dat ze zal hebben met Wilhelm Canaris, de baas van ‘Abwehr’, het spionnagenetwerk van de Wehrmacht, opleveren? Een man over wie gefluisterd wordt dat hij betrokken was bij de aanslag op Hitler op 20 juli 1944? En hoe om te gaan met Ebbes afkeer van haar katholicisme, dat ze nooit zal afzweren?
Beiden denken na over hun opdrachten: de ontrafeling van het complot achter de aanslag van de Führer, en onderzoek naar de invloed van Allen Dulles, de rechterhand van Franklin Roosevelt, binnen de top van nazi-Duitsland, met daaraan gekoppeld de vraag: wat willen de Amerikanen? De nazi’s platleggen of Europa platleggen? Verder is het hun niet volledig duidelijk wat de aan hen gegeven opdracht behelst om per spoor van Frankfurt naar Berlijn te reizen in een trein volgestouwd met dozen die explosief materiaal bevatten (explosief in letterlijke of overdrachtelijke zin?).
Eenmaal op weg denken ze na over een gesprek in de trein met de Hauptstürmfüher (zijn naam wordt niet gemoemd. Otto Günsche?), die hun de meedogenloze werkelijkheid van de concentratiekampen openbaart, in al zijn details.
Tot zover de ruimte. Het tweede deel van het boek is dicht, gesloten. Ebbe en Hannah praten met elkaar en met anderen over personen, rangen en standen in en rond de nazi-top, hun aandeel in de oorlog, het dubbele spel dat sommigen van hen spelen, de belangen die Amerika en enkele Europese landen in nazi-Duitsland hebben.
We noemden al Ilgner, Dulles, Canaris en Bormann. Andere gesprekssubjecten zijn Herman Schmitz (bestuursvoorzitter van IG Farben dat het gif Zyklon B produceerde dat de nazi’s gebruikten om op grote schaal Joden en politieke tegenstanders te vermoorden), de prins zur Lippe Biesterfeld (SS, IG Farben), Prescott Bush van de UBC Bank, die handel overzee, onder meer met nazi-Duitsland drijft, de Nederlander Fentener van Vlissingen, commissaris bij de Duitse Vereniging van Stahlwerke en Fritz en Heinrich Thyssen, eignaars van het grootste staal- en kolenbedrijf in Duitsland en van diverse banken.
Een en ander loopt uit in een conversatiestuk waarin verleden, heden en toekomst (wie zal de topnazi’s na de oorlog naar Argentinië helpen? ‘De edelman’ Zur Lippe Biesterfeld misschien, met vliegtuigen van Fokker?) meedenderen met de snelheid en het rumoer van de trein. Het roman-aspect maakt plaats voor een geschiedenisles, waarbij je als leerling, als lezer de oren moet spitsen. Alles grijpt in elkaar, bij iedere agenda hoort een andere, achter iedere functie staat een vraagteken. Zeker ook achter de functie van de Duitse Nederlander Bernhard zur Lippe Biesterfeld en de AKU-man (energie uit kolen) Fentener van Vlissingen. Het lijkt erop of Wapperom aan het eind van het boek niet in Berlijn, maar in Nederland is aangekomen.
Ondanks de heen en weer slingerend romantrein een leerzaam en vooral ook openbarend boek. Een boek dat geschreven moest worden.
Cor Gout